Heksenjacht
Pinos del Valle 30-jul 2021, Reijer Staats
“Salobreña, monte sin leña, mar sin pescado, niños maleducados, curas poco's y locos", schrijft iemand bij een foto van onze inmiddels gerestaureerde Renault 4, die ik in een Spaanstalige Facebook groep voor Renault classics had geplaatst. Het is een versje uit de oude de doos volgens Teresa, dat halverwege de twintigste eeuw van mond tot mond ging. Het versje fascineert me en het maakt me nieuwsgierig. Salobreña was toen een armoedig dorp zonder voorzieningen. Het had zo’n zevenduizend inwoners. Het dorp bestond uit de rots met het Moorse kasteel erop en de witte huizen eronder. Verder werd het omgeven door uitgestrekte suikerrietvelden: de lange brede bladeren en de grote aren dansten op de zeewind. Tussen de randen van de velden en de voet van de bergen stond een enkele rumfabriek. Het was een prachtig beeld. Vanuit de bergen en de heuvels van de nabijgelegen Alpujarras en de Lecrín Vallei trokken arme landarbeiders naar Salobreña om er te werken op de plantages. Ze sliepen bij de dieren in de stalletjes in het dorp. Ieder jaar buiten de zomermaanden werd het suikerriet, voordat het geoogst werd, in brand gestoken om het te ontdoen van het blad en om alleen de suikerhoudende rietstengels over te houden. De rots was daardoor regelmatig gehuld in dichte smog en de kleding en de gezichten van de landarbeiders werden steevast zo zwart als roet.
Salobreña, 1945 - 1950, olieverf op doek door Moses Wells Sawyer, bron Museo del Prado
Thuis in Pinos del Valle raak ik met buren in gesprek. Ze vragen of ik een achtergrond als schrijver heb, wanneer ik vertel te werken aan de memoires van onze buurvrouw uit Salobreña. Ik word me gewaar dat mijn weifelende reactie niet helemaal overeenkomt met het enthousiasme dat ik tijdens het schrijven ervaar: een signaal dat ik mezelf als schrijver misschien serieuzer moet nemen?
In het creatieve proces waarin Teresa en ik ons nu bevinden luister ik niet alleen naar haar, maar ook naar wat ikzelf in onze gesprekken ervaar. Naast mijn inhoudelijke aandacht voor Teresa’s levensgeschiedenis merk ik ook haar gedragspatronen op. Vroeger waren deze natuurlijk effectief, maar nu belemmeren ze ons af en toe in het op papier krijgen van haar volledige verhaal. In onze gesprekken draait alles om de wisselwerking: we werken zonder een vaststaande structuur en zonder vastgesteld doel en we nemen iedere keer, dát wat er bij Teresa op de voorgrond komt als startpunt. Ik vraag mezelf soms af: "Hoe zijn we hier toch weer terechtgekomen?", telkens als Teresa snel en kort vertelt over een minder leuke episode uit haar leven en ze twee zinnen later ineens uitgebreid spreekt over de meest interessante mensen, de liefde, het reizen of kunst en cultuur. "Wat gebeurde er nou zojuist?", vraag ik haar dan. "Wat bedoel je?", reageert ze steevast. Zo komen Teresa en ik erachter dat zij moeilijke periodes altijd afsloot door er letterlijk een punt achter te zetten en er verder niet meer bij stil te staan. En zo vervaagden de herinneringen eraan. Ik heb geleerd om niet mee te gaan in het vermijden van emoties en onaffe zaken. Mijn nieuwsgierigheid en aandacht worden er juist door getriggerd en door daarbij stil te staan krijgen ook de “vergeten” dingen een kans op een plek in Teresa’s memoires.
Al schrijvende ervaar ik Teresa’s somberheid als kind en ondanks dat ze me zegt dat veel van de herinneringen aan de kindertijd zijn verdwenen, lijken de flarden uit de eerste helft van de jaren vijftig als een levendige film aan me voorbij te glijden. Onze relatie ontwikkelt zich gaandeweg de gesprekken en ons proces en mijn perceptie worden net zo goed een onderdeel van de memoires als Teresa's eigen levensgeschiedenis. Ik kan hier intens van genieten!
De herinnering aan Teresa's oom Antonio, de halfbroer van haar vader uit Pinos del Valle, verschijnt op de voorgrond. Hij zakte eens in de zoveel tijd de Río Izbor en de Guadalfeo af vanuit de vruchtbare Lecrín Vallei naar Salobreña. Met zijn muildier bepakt en bezakt met karaffen wijn en olijfolie klopte Antonio, zwaar vermoeid van de meerdaagse voettocht, altijd aan bij haar ouderlijk huis voor een maaltijd en een overnachting. Hij moest dan nog zijn waren slijten en er wachtte hem nog de lange tocht terug naar boven. In het gastvrije en vrijgevige gezin werd Antonio natuurlijk hartelijk ontvangen. De sobere maaltijd die zij aten bestond als hoofdbestanddeel uit aardappelen. Als dessert werd suikerriet gegeten. Het gezin leefde zonder luxe, maar kwam niets tekort.
Tegenwoordig rijden Johan en ik vanuit de Lecrín Vallei naar de kust om onze wijn- en olijfolievoorraad aan te vullen: het kost ons slechts 20 minuten over de snelweg. Om te onthaasten nemen we regelmatig 40 minuten de tijd over de toeristische route in de Renault 4. We rijden langs diezelfde riviertjes, door een spectaculaire canyon en langs de subtropische boomgaarden, die de plaats van de uitgestrekte suikerrietplantages uit Antonio’s tijd hebben ingenomen.
Met de Cuatro Latas door de boomgaarden met cherimoya en avocado, richting de door de Guadalfeo rivier uitgesleten canyon Tajo los Vados.
In het hedendaagse Pinos del Valle worden ondertussen de voor- en zijgevel van Guesthouse Lolapaluza gewit door schilder Eduardo, één van de mannen uit de stal van onze huisaannemer Pablo. Het werk neemt ruim twee dagen in beslag. Dat hij zeer nauwkeurig werkt en goede kwaliteit levert valt zelfs onze dorpsgenoten op. Terwijl ik de voordeur uitkom, flaneren er twee buurvrouwen op leeftijd door de calle en langs onze casa. Nagenoeg synchroon onderbreken ze hun dagelijkse wandeling, draaien een kwartslag en laten hun ogen over onze spierwitte voorgevel glijden. Gelijktijdig heffen ze hun onderarm, de één haar linker en de ander haar rechter, alsof ze elkaars spiegelbeeld zijn. De uiteinden van de vijf vingers komen bij elkaar en vormen een hoorntje met de punt omhoog. De handen worden enkele keren kort maar krachtig heen en weer bewogen. Nu ben ik zelf niet zo bekend met dit soort Italiaanse handgebaren en het zou echt van alles kunnen betekenen, maar de goedkeurende expressie op de zongebruinde gezichten van de señora’s en het herhalend uitspreken van de woorden “muy bonito!”, maken mij veel duidelijk.
Ik loop nu in de richting van buurman, verzamelaar Salvador, om de geleende sleutel te retourneren, die we nodig hadden zodat Eduardo ook bij onze zijgevel kon komen. Het valt me op dat Salvador zijn eeuwige blauwe overall heeft ingeruild voor een zomerse korte broek. Ook zijn plastic, zweterige baseball cap is voor de twee warme zomermaanden even terzijde gelegd en vervangen door een strohoed, zo één die ik associeer als hoofddeksel van een vogelverschrikker in tekenfilms. Salvador laat me hetzelfde expressieve Italiaanse handgebaar zien als de señora’s en zegt onder de indruk te zijn van het goede vakwerk van Eduardo. Hij weet me zelfs te vertellen dat Eduardo twee nieuwe klussen heeft gescoord in de pueblo door zich bij ons in de “picture” te schilderen.
Aan de voet van Salvador zie ik een klein hondje lopen, dat ik nog niet eerder in zijn nabijheid had gezien. “Hombre!?”, zeg ik “Tienes un perro nuevo?”. Hij begint te lachen en het wordt me snel duidelijk dat dit zijn hondje met het smoezelige lange haar is, dat een drastische scheerbeurt heeft ondergaan. Salvador neemt zijn strohoed af en brengt zijn vinger naar zijn eigen kapsel, dat ook kort getrimd oogt. Vervolgens wijst hij naar mijn hoofd, vragend of ik misschien ook een knipbeurt wil. Met mijn kin wat naar achteren trekkend en met mijn voorhoofd in de plooi, roep ik “no, no, no!” en Salvador slaat, nog harder lachend, zijn arm om mijn schouder en trekt me zijn Malle Pietje garage in.
Hier maak ik kennis met de laatste metaalcreaties van zijn hand, waaronder een soort van volautomatische handpomp met een reservoir en een lange buis met een mondje waarmee wij hem al eerder met een chloormengsel de straat zagen desinfecteren, inclusief een stuk van mijn kleding omdat ik iets te dicht bij kwam. Ook schakelt hij een gigantische super strak gekooide schroefventilator in, waarvoor hij, naar eigen zeggen, de roestvrijstalen ventilator uit een airconditioning had gesloopt. Ik word bijna de garage uitgeblazen. Tenslotte toont hij me een werklamp, die hij met metalen veerarmen aan twee wanden en aan het plafond van de garage heeft bevestigd, zodat de lamp door de hele ruimte heen gepositioneerd kan worden. Wat een ruimtelijk inzicht heeft deze hombre!
Johan gaat in de vroege ochtend los op de onderzijde van onze voorgevel om het oude babyblauw te veranderen in één van de 50 grijstinten. Dorpsgenoot en klussert Boefje, die in mijn vorige blogpost werd geïntroduceerd, verschijnt, terwijl we full house met gasten zijn, onverwacht ten tonele om de metalen constructie op ons dakterras te verstevigen. Na een paar uur werk klopt hij op de achterdeur, kijkt me dorstig aan en laat het woord “cerveza" vallen. Ook 's avonds als de klus al helemaal afgerond is, drinkt Boefje natuurlijk gezellig en ongehaast een goed en lokaal wijntje met ons en onze gasten mee. Johan tipt later in de week het nieuwe metaal bij in de kleur zwart, waarna we weer snel rietmatten op de constructie leggen. Vanaf nu kan er weer heerlijk in de schaduw op het dakterras genoten worden van de verkoelende bergwind en het mooie uitzicht over de Alpujarras. Ik plaats her en der nog wat groene planten in de kozijnen en Guesthouse Lolapaluza ligt er weer helemaal tip top bij!
In de vroege ochtend aan het werk, want het wordt al snel te warm.
De strak gewitte voorgevel van Guesthouse Lolapaluza.
Terwijl ik dit schrijf zit ik in het vliegtuig terug van een bliksembezoek aan Nederland, waar we de as van mijn zus Meris hebben verstrooid op open zee en haar voor de kust van Kijkduin een bloemengroet hebben gegeven. Wanneer ik een prachtige blauwe veldbloem over de reling van het schip laat vallen en het steeds harder begint te regenen, zie ik de verdrietige gezichten om me heen en word ik geraakt. Ik besef dat dit een soort afsluiting is, maar dat het gemis voor altijd zal blijven. Meris is in de afgelopen tijd veel in mijn gedachten. Onder andere tijdens de pittige klim met mijn energieke moeder naar de hoog boven Pinos gelegen Ermita Cristo del Zapato. We steken daar voor Meris een kaarsje op. Met mijn zwager Martin bezoek ik later het heksendorp Soportújar, het Boeddhistische klooster O Sel Ling en de Maankloof, waarover ik al eerder schreef in de blogpost Dutchies in Spain. Stuk voor stuk zijn dit échte Meris-plekjes!
Met mijn mams van 76 na de steile klim bij de Ermita. Een absolute topprestatie van haar!
In Scheveningen, waar op 24 juli 2021 het schip uitvaart voor het laatste afscheid.
Het op ongeveer 1.000 meter hoogte in de Alpujarras gelegen dorp Soportújar, drie kwartier rijden van ons vandaan, werd nadat de Moren er in de zestiende eeuw waren verdreven herbevolkt: vooral vanuit het Galicische noordwesten van Spanje. De legende gaat dat de nieuwe bewoners met hun Keltische wortels heidense feesten, bijgeloof en hekserij meenamen naar de Alpujarras. Tegenwoordig is Soportújar de absurde locatie waar je alles kunt leren over hekserij en zwarte magie. Het leek Martin en mij dan ook super leuk om er een uur door te brengen en op zoek te gaan naar Eucalypta uit Paulus de Boskabouter.
Bij het binnenrijden van het dorp valt ons direct de iets boven de weg gelegen “Grot van het Heksenoog” op, dat deze naam kreeg omdat het de vorm van een oogholte heeft. In werkelijkheid is het echter een echt oog van een grote en gevaarlijke heks, die alles ziet. Ik lees later, dat de plek werd gevreesd door de dorpskinderen, die door hun ouders gewaarschuwd werden om vooral niet buiten de dorpsgrenzen te gaan spelen. Martin en ik rijden dus maar beter door, met onze zoektocht naar een geschikte parkeerplaats als excuus. Dan wordt het spannend, want we moeten de gigantische kop van Baba Jaga passeren. Deze Slavische legende, werd volgens de overlevering elke keer dat haar een vraag werd gesteld een jaartje ouder. Ze raakte logischerwijs nogal gefrustreerd door de vele vragen die ze dankzij haar roem in Oost-Europa kreeg en verkaste daarom naar de Alpujarras.
Wij rijden verder naar de bovengrens van het dorp, om er te parkeren bij de Coven. Op dit cirkelvormige terrein komen nu nog regelmatig heksen samen en eveneens vindt er het inwijdingsritueel van onervaren heksen plaats. Als wij arriveren voor onze inwijding zien we alleen enkele achtergelaten relikwieën, waaronder een schedel, een toverboek en een zwarte kat. Ook zien we de grotwoning van een waakzame tovenaar, die heel modern een bewakingscamera heeft geïnstalleerd, maar zelf in geen velden of wegen te bekennen is. We genieten kort van het fantastische uitzicht over de Guadalfeo Vallei in de richting van Salobreña en de Middellandse Zee en dalen daarna de steile weg af om te beginnen met onze heksentoer door het labyrint aan straatjes in Soportújar.
Als je je überhaupt al afvroeg of het huis uit Hans en Grietje ook bestaat, dan hoef je niet meer verder te zoeken. Het huis staat namelijk hier! We passeren het kleurrijke optrekje, zonder ervan te snoepen, maar het wekt wel onze eetlust op. Vervolgens staan we voor het onderkomen van Baba Jaga. Het wordt me nu duidelijk hoe zij op haar hoge leeftijd de lange tocht vanuit Oost-Europa naar de zuidflank van de Sierra Nevada heeft kunnen afleggen, want het huis is voorzien van twee enorme kippenpoten.
Het wordt tijd voor een foto en ik poseer bij één van de rustieke muren die dit dorp kenmerkt. Ik word bijna verschalkt door een enorme spin, maar ik weet te ontsnappen. Ik kijk om me heen en merk dat ik in mijn vlucht Martin ben kwijtgeraakt. Hij verschijnselt gelukkig alweer snel in de poort van een herberg en met een lekkend ijsje in zijn beide handen. Voor een fontein waar twee heksen hun eigen potje koken tegen de achtergrond van een prachtig uitzicht draaien we, al likkend aan de ijsjes, de steile straat rechts in. We dalen verder af en de straat brengt ons langs de drakenfontein. Het water komt uit de penis van het dier en ik lees op het bord erboven dat het de vruchtbaarheid stimuleert als je ervan drinkt. Dat doen we dus niet, want we hebben immers al onze smeltende ijsjes.
Onderaan rechts, duiken we de Calle Zanjilla in, met zijn slechts 48 centimeter, het smalste en meest magische straatje van Spanje. Het dorp kenmerkt zich door de typische architectuur, die je alleen in de Alpujarras aantreft: de platte leistenen daken, de Moorse schoorstenen en de smalle straatjes met watergoten. De “tinao” is eveneens zo’n architectonisch fenomeen dat je alleen hier tegenkomt. Tinaos zijn een soort van passages met houten balken, die ontstaan doordat privé woningen over de openbare weg heen worden gebouwd. In één ervan in Soportújar vindt een grote slang zijn weg door een muur.
Martin en ik zijn ondertussen wel klaar met al deze magische ontdekkingen en struikelen, terwijl we terug naar de auto lopen. nog bijna over een stapel achtergelaten ketels en over een zwerkbal bezem. Misschien is het leuk om de jaarlijkse middeleeuwse heksenmarkt te bezoeken, die dit jaar van 5 tot 7 augustus plaatsvindt of om te griezelen tijdens Halloween op 31 oktober. Deze evenementen schijnen absoluut betoverend te zijn. Voor nu houden we Soportújar en de hekserij voor gezien.
Het uitzicht vanuit de Coven in Soportújar en het huis uit Hans en Grietje.
Het huis van Baba Jaga op kippenpoten en de grote griezelige spin.
De vruchtbaarheid bevorderende drakenfontein en de slang in de tinao alpujarreño.
Eveneens op het grondgebied van Soportújar, maar ver uit de dorpskern en op een koelere 1.600 meter hoogte, ligt het Boeddhistische centrum O Sel Ling, dat “plaats van helder licht” betekent. Het centrum werd ooit ingewijd door de Dalai Lama. Omdat we nu toch in de buurt zijn, besluiten Martin en ik het te bezoeken. Het is maar goed dat we voor de 4 x 4 van Martin hebben gekozen om deze regio te verkennen, want de half uur durende rit naar het klooster blijkt een hobbelige en steile klim over een smalle, rotsachtige en bochtige dirt road te zijn. Een beetje bevreesd voor tegenliggers zijn we wel, althans ik. De tocht er naartoe en het rondlopen over het terrein met overal Tibetaanse vlaggetjes en heilige beelden, maar vooral ook het expliciete verzoek om het bezoek in stilte af te leggen, doen me helemaal verstillen. Het voelt alsof we zojuist een kleine expeditie naar Azië hebben voltooid.
Het Boeddhabeeld in Soportújar dat je de weg naar O Sel Ling wijst en de Stuba op het kloosterterrein.
Op vrijdagavond volgt een belangrijke meeting over onze urbanisatie in Salobreña en de serene rust maakt plaats voor een ware chaos. Er lag wat druk en urgentie op het snel organiseren van deze vergadering met de Vereniging van Eigenaren, want Daniel en Ulrika, de Zweedse eigenaren van één van de villa’s en dus buren in ons straatje zijn in den lande. La Presidenta, onze flamboyante Madrileense buurvrouw Azucena met haar rood gekleurde lange krullen had met haar luide whiskystem eerder al aangekondigd na 8 jaar helemaal klaar te zijn met de discussies en irritaties onder de actieve bewoners van de urbanisatie: “Basta! Now you can become the president!”
De voorbereiding van de vergadering verliep al niet samenhangend en was vooral warrig. Zo begreep ik van buurvrouw Teresa dat de locatie afhing van la Presidenta: het zou óf bij één van de bewoners thuis zijn óf op neutraal terrein in Hotel Salobreña. Omdat we er maar niets over horen besluiten Johan en ik die avond op tijd naar Villa Merise te rijden. Daar zien we dan wel hoe of wat. Hotel Salobreña is tenslotte maar 5 autominuten van ons straatje vandaan. Onderweg in de auto, zo’n half uur voordat de vergadering om 20.00 uur start, gaat mijn telefoon. Het is Azucena, la Presidenta. Ze praat wat druk en verward en vraagt zowaar aan mij waar de vergadering plaatsvindt: “You are the president, so you have to choose the location!” Zonder antwoord te geven stel ik haar direct dezelfde (weder-)vraag en dat leidt tot het gezamenlijke besluit om maar in Hotel Salobreña af te spreken. Vriendelijk sla ik de uitnodiging van Azucena af om er samen naartoe te rijden. Johan en ik zijn namelijk liever niet afhankelijk van anderen en willen graag in eigen hand houden wanneer we de vergadering kunnen verlaten. Aangekomen op de urbanisatie geven we snel de planten water en zien we Teresa ons huis passeren en ze zoekt duidelijk contact. Ze staat erop dat we samen rijden naar het hotel. Op weg naar de vergadering zien we opeens Azucena in de tegenover gestelde richting in haar auto rijden, terug naar haar huis. Ze is vast belangrijke vergaderstukken vergeten, denken wij dan nog.
Het is net de periode dat het aantal coronabesmettingen onder jongeren in Europa flink oploopt en voor een grote ophef zorgt. Ik sta aan de hotelbar om een paar glazen wijn te bestellen als uit het niets een grote groep van minstens honderd jongeren komt langslopen. Hotel Salobreña blijkt precies dit weekend onderdak te bieden aan een basketbalkamp voor pubers en hun begeleiders. Gelukkig vinden we buiten op het terras toch nog één tafeltje om de vergadering te starten. Het gekibbel barst los. Wat fijn dat het gehakketak, gezien onze aanwezigheid en die van de Zweden, in het Engels is. Naast ons, Azucena en Teresa, spreekt de zevende aanwezige, ook met de roepnaam Teresa, eveneens een aardig woordje Engels. Deze Teresa vertegenwoordigt haar ouders, de directe buren van Azucena.
Azucena duwt onhandig wat slordige printjes in mijn richting. Al snel wordt duidelijk dat ik unaniem maar zonder stemming als nieuwe president ben gebombardeerd en om niets te missen zit ik over mijn rode notitieboekje gebogen ijverig mee te schrijven met alles wat er gezegd wordt. De dynamiek en het gekibbel worden heviger, de Engelse taal wordt steeds vaker ingeruild voor het Spaans en de armgebaren worden grootser. Ik krijg het steeds warmer. Af en toe kijk ik op uit mijn boek, zoekend naar de bevestiging en de steun van Ulrika. Met haar rustige mimiek en oogopslag geeft ze me het signaal dat het zeker niet aan mij ligt. Met een aantal pagina’s vol aantekeningen, maar bijna zonder zelf iets gezegd te hebben, wordt de vergadering binnen het uur alweer afgesloten. Ik kan nu serieus, wel gestructureerd en in mijn eigen tempo beginnen om de besproken agendapunten helderder te krijgen.
Op de maandagmiddag na de vergadering lopen onze Zweedse buurtgenoot Daniel, Johan en ik richting het gemeenschappelijke waterdepot, een stijl paadje omhoog rechtsboven van onze urbanisatie. We passeren het huis van Azucena, die zelf toevallig in haar voortuin staat. We laten kort het in de vergadering besproken onderwerp “waterdepot” de revue passeren. Terwijl Azucena me vraagt hoe ik het gekibbel heb ervaren zie ik ook haar weer dat Italiaanse handgebaar vormen, met de uiteinden van de vijf vingers bij elkaar in de vorm van een hoorntje. In plaats van met de punt omhoog, richt ze de punt naar mij toe alsof het een soort eendenbek is. Er komen korte schelle en herhalende tonen uit de keel van Azucena, die me nog het meest doen denken aan de iconische stem van Fran Drescher uit de Amerikaanse comedy The Nanny. De flink aangezette geluiden ondersteunen het openen en sluiten van het eendenbekje van Azucena, die de vier vingers en de duim snel van elkaar af en naar elkaar toe beweegt. Je moet gewoon wel van deze vrouw houden. Ik geef Azucena een dikke knuffel. We tonen daarna Daniel onze gezamenlijke waterbron en erkennen dat de conditie van ons depot absoluut een hoge prioriteit moet krijgen binnen de club van vecinos,
Inmiddels is er hier in de vallei en aan de Costa Tropical duidelijk meer bedrijvigheid waarneembaar, Het zomerseizoen 2021 is echt los. Zeker nu ook de Nederlanders en de Belgen weer gewoon kunnen en durven te boeken voor deze zomer en voor het zonnige najaar in Andalusië. Por fin, we krijgen het lekker druk!
Hasta luego uit de Valley of Happiness.
Johan & Reijer